Navigation Menu+

Garde d’honneur

Garde d'honneur in volle glorie

Garde d’honneur in volle glorie

In april 1813 besloot de Senaat in Parijs dat er een geheel nieuw legerkorps moest komen van 10.000 man. Dit korps kreeg de prachtige naam Garde d’honneur, oftewel de erewacht. Het korps werd samengesteld uit de zonen van goede huizen (de hoogstaangeslagenen voor de belasting) tussen 19 en 30 jaar. Bij voorgaande lichtingen wisten de rijken regelmatig de dans te ontspringen door anderen in hun plaats te laten gaan. Deze keer was vervanging tegen betaling (remplacering) niet mogelijk.
De vier regimenten van het elitekorps zouden gelegerd worden in Versailles, Metz, Tours en Lyon. Vanuit Holland moesten er 500 erewachters geleverd worden. Volgens de Franse administratie werden het er uiteindelijk 435, van wie 112 vrijwilligers (zij kregen in ruil kwijtschelding van de kosten of een hogere rang aangeboden). 

Het hoofddeksel van de Garde d'Honneur

Het hoofddeksel van de Garde d’Honneur

Op eigen kosten

De leden van de Garde d’honneur moesten zelf betalen voor hun tenue. Dit betekende niet alleen betalen voor het kleurrijke, dagelijkse uniform, de wapens en de reisuitrusting, maar ook voor een uitgebreid groottenue. In totaal kwam het bedrag neer op 1500 Franse francs (wat neerkomt op € 4700). Het geld werd in een fonds gestort van waaruit de centrale overheid de uniformen bestelde, zodat ze er keurig uniform uitzagen. De erewachters kregen een dolman (een nauwsluitend uniformjasje met tressen versierd) en een rood schakot (hoofddeksel) met een witte, metalen keizerlijke adelaar en een zwart rode veer.
De Garde d’honneur werd gebracht als een eer, als een goede opsteker voor de carrière van de jonge mannen van gegoede stand, maar in werkelijkheid waren de erewachters niets meer of minder dan gijzelaars. Het was Napoleon inmiddels duidelijk geworden dat hij niet meer kon rekenen op de steun van het Nederlandse volk. En daarom moest hij wel een manier bedenken om de edelen en de rijken onder de duim te houden. Met hun zonen als gijzelaar zouden ze het niet in hun hoofd halen om samen te spannen tegen de keizer. 

Verzet

De rijke Amsterdammers verzetten zich met man en macht. Zelfs de toenmalige burgemeester, Willem Joseph van Brienen van de Groote Lindt, weigerde in eerste instantie de namen van de hoogstaangeslagenen voor de belasting te geven, maar na aanzienlijke dreigementen zwichtte hij toch.
De getroffen jongemannen probeerden van alles: onderduiken, niet betalen van de kosten, het voorwenden van gebreken of ziektes en domweg weigeren van de ereplicht. Velen gingen in beklag bij de prefect van Amsterdam: De Celles. De Celles kende geen genade, verklaarde iedere reden ongegrond en stond de edelen neerbuigend en onbeschoft te woord. Johan André Boymans uit Utrecht probeerde eerst in Den Haag om onder de Garde d’honneur uit te komen en toen dat niet lukte, probeerde hij het bij De Celles. De man schrijft in zijn dagboek: De Celles net als zijn secretaris Dubois, zijn ongevoelig voor bezwaren van verlies van fortuin om zich te bekostigen als garde d’honneur noch voor het argument dat ik mijn dienstplicht middels remplacement al heb vervuld. De Celles kijkt niet op of om, terwijl hij zich te goed doet aan een maaltijd.

Smoes

De Fransen registreerden alles. Hier één van de bezwaren die werden aangevoerd: een ‘fils unique’ oftewel de enige zoon die thuis te hard nodig was.

Er zijn een aantal namen bekend van Amsterdamse dienstweigeraars: Crommelin, Van Halmael, Goll van Frankensteyn en Warin. Over de familie Crommelin schreef Daniel Bossevain in zijn dagboek: Crommelin en zijn zoon naar het Verbeterhuis gebracht, wegens weigering Garde d’Honneurschap. Hun zij hulde!

Burgers uit Rijnland trokken naar het stadhuis van Leiden en verscheurden de documenten die betrekking hadden op de erewacht. In Zaandam stelden een groep mensen, onder leiding van Jakob Rek zich ook in het bezit van de documenten. Dat leidde tot een waar oproer, waardoor generaal Molitor weg moest uit Amsterdam om het oproer de kop in te drukken. Jakob Rek en zijn kornuiten moesten hun oproer met de dood bekopen.
Meester Kemper riep op tot ‘lijdelijk’ verzet, wat inhield dat de jongemannen niet moesten gaan, behalve als ze daartoe met geweld gedwongen werden. Zo kwam het dat een groot aantal jongemannen door de gendarmes uit hun huizen werden gesleurd om alsnog met de Garde d’honneur te vertrekken naar Metz. Een van die jongemannen was de oudste zoon van Van Hogendorp

Het vertrek van de gardisten van de Garde d'Honneur in Amsterdam

Het vertrek van de gardisten van de Garde d’Honneur in Amsterdam

Napoleon had zijn gijzelaars, maar hij leek er zijn doel niet echt mee te bereiken. De verbittering van de Hollanders was er sterk door gegroeid. Het kon niet lang meer duren voor de haat tegen de Fransen een uitweg zou vinden.