Poorter/burgerlijke stand
Vanaf 1531 konden de inwoners van Amsterdam Poorter worden. Een Poorter is iemand die toegang heeft tot de privileges en voorrechten van de stad. Poorters hadden meer rechten dan andere inwoners. Pas als je Poorter was, was je een echte Amsterdammer. Alle poorters werden ingeschreven in Poorterboeken. Je kon op drie manieren Poorter worden:
- door in Amsterdam geboren te worden als kind van Poorters
- door te trouwen met een Poorter
- door je in te kopen. Dat kon alleen als je al geruime tijd in de stad woonde, geen schulden had en goed bekend stond. Het kostte vijftig gulden om je in te kopen en dan mocht je de eed aan de stad afleggen en kreeg je een Poortersbriefje of een ingezetenencedel, zoals het officieel heette
Geen poorter, geen rechten
Als je geen Poorter was, dan telde je niet mee in Amsterdam. Om bijvoorbeeld lid van een gilde te kunnen worden, moest je Poorter zijn. Aangezien het voor veel mensen te duur was om het Poorterschap te kopen, mochten ze hun ambacht ook zonder dat uitvoeren, maar ze konden nooit een eigen zaak beginnen.
Als je geen Poorter was, had je ook geen recht op armen- of wezenzorg. Vandaar dat er in Amsterdam bijvoorbeeld het Aalmoesseniershuis was, waar niet-Poorterwezen terecht konden.
Het Poorterschap was in feite een arbeidsongeschiktheids-, werkeloosheids- en levensvezekering. Voor Poorters waren voorzieningen (het gaf recht om opgenomen te worden in een van de instellingen voor ouderen en gebrekkige mensen), voor anderen niet.
Alle hoge functies werden enkel door Poorters bekleed, sowieso mochten alleen Poorters bij de stedelijke overheid werken. Was je geen Poorter, dan werd er op je neergekeken, dan was je een ‘provinciaaltje’. Ook het zakendoen werd vergemakkelijkt door het Poorterschap: als je in de schulden zat, dan konden de schuldeisers bij het bestuur van de stad de schuld verhalen.
Burgerlijke stand
Dankzij Napoleon werd het Poorterschap afgeschaft en vervangen door de Burgerlijke Stand (wat voortvloeide uit de Code Civil die weer een onderdeel was van de Code Napoléon). In de burgerlijke stand werd iemands burgerlijke staat opgeschreven, dit betekende dat er akten gemaakt moesten worden bij de geboorte, bij huwelijk, bij echtscheiding of bij overlijden. Napoleon bepaalde dat iedereen een familienaam moest hebben en dat die erfelijk was. Deze familienaam mocht geen patroniem zijn (een vadersnaam, zoals Janszoon). Wie nog geen familienaam had, mocht er een kiezen en aannemen. Vaak hoor je dat we onze achternaam aan Napoleon te danken hebben. Dat is niet helemaal waar. Ook voor Napoleon hadden de mensen al familienamen, alleen niet iedereen. Voor Napoleon werden mensen bij hun voornaam genoemd, bij hun patroniem en soms bij hun familienaam of bijnaam. Dat rare achternamen zoals Naaktgeboren of Poepjes een protest waren tegen de invoering van de burgerlijke stand, is een mythe. Dergelijke namen bestonden ook al voor 1811.
Het invoeren van de burgerlijke stand gebeurde geleidelijk. In de Zuidelijke Nederlanden werd het bijvoorbeeld al in 1796 ingevoerd. Pas in 1811 was het verplicht voor heel Nederland en moesten alle Hollanders zich laten registreren bij het gemeentehuis. De belangrijkste reden om de burgerlijke stand in te voeren was dat het daardoor gemakkelijker werd om de dienstplicht af te dwingen. Ook werd het makkelijker om belasting te heffen.
Als je werd ingeschreven in de burgerlijke stand, werd niet alleen je voornaam en familienaam opgeschreven, maar ook je beroep, je geboortetijd en plaats, de namen en gegevens van je ouders.
In feite veranderde er voor de Amsterdammers niet veel. Eerst was er het Poorterschap, daarna de inschrijving in de burgerlijke stand. Het resultaat was hetzelfde: pas met het briefje had je rechten en hoorde je erbij.
Recente reacties