Nieuwe jeucht spieghel
In 1610 verscheen de Jeucht-Spieghel, een klein boekje met prachtige platen en gedichten. Het woord spiegel in de titel geeft aan dat het een didactisch werk is. Al in het eerste, inleidende gedicht (het Lier-gedicht), wordt duidelijk wat de lezer moet leren. Het boek is bedoeld voor ‘Ghy domme jeucht, o wilde jonghelingen’, en is een waarschuwing voor jongelui die zich laten leiden door hun lusten.
Wie de Jeucht-Spieghel heeft geschreven, is niet bekend. Op het titelblad staat behalve de titel en het jaartal 1610 alleen de initialen Z.G.H.P.H.S. Men vermoedt dat met deze initialen meerdere auteurs en misschien ook wel de graveur van de prenten worden aangegeven (vaak wordt de naam Zacharias Heyns genoemd), maar zekerheid is er niet.
In het boek staan 14 zeer moraliserende gedichten. Elk gedicht waarschuwt tegen onbezonnenheid, onbesuisdheid en ondoordachte beslissingen in liefdeszaken. Wat opvalt, is dat de gedichten worden vergezeld van toch wel behoorlijk erotische illustraties.
De Nieuwe jeucht spieghel
Het oorspronkelijke boek telde 32 bladzijde en werd meerdere keren herdrukt en herzien. In 1617 was het boek uitgegroeid tot 232 bladzijde en heette inmiddels: Nieuwe jeucht spieghel. Behalve de moraliserende gedichten, stonden er nu ook dialogen, rondelen, refreinen en liederen in (trouwens niet allemaal oorspronkelijk werk, een aantal gravures en teksten in het boek komen uit andere bundels). Maar de toon en de les was nog steeds hetzelfde: in dees spieghel zal de domme jeucht met vreucht leeren. Uit de illustratie van het titelblad van de Nieuwe jeucht spieghel is ook duidelijk te zien (drie paartjes) dat het boek bedoeld is voor geliefden.
Naast waarschuwingen tegen de menselijke lust, bevat het boek ook een aantal gedichten die niet met de liefde te maken hebben. Zo is er een gedicht over de dood (zie hieronder) en een gedicht dat waarschuwt voor al te veel vertrouwen in mensen. Het algemene motto is: troost in lijden.
Meester Kemper gaf met dit boek dus een duidelijk signaal af aan Hendrik ….
De snelle Doot Raect kleyn en groot
WEl seyt de Predickant, ick bidde voor u allen,
De Krijghs-man mede seyt, ic strijd’ u te ghevallen,
De Procureur, hier ben ic, die voor u allen spreect,
De Huysman seyt ooc, ic Ploech om ‘tgheen u ghebreect,
De Ionghe Vrou, ic ben die u voor alle saken
Door myne schoonheyt, kan verheughen en vermaken.
De Doot doch gheen van al, in eenigher wijse spaert,
Helpt d’een voor, d’ander nae, seer deerlick onder de Aert.
Oft ghy syt in voorspoet of in noot
Denct altijt op het Eeuwich en de Doot.
O Mensche staet op u hoede altoos,
Want de valsche Werelt is zo loos,
Haer genoecht is vol onreynicheyt.
Haer raet is hoovaerdy en giericheyt,
Haer dienst is soet, haer loon is kranck,
Haer Bloem is schoon, haer Vrucht is stanc,
Haer sekerheyt is verradenis,
Haer Medecijn is vergiffenis.
Want voor vreuchde, gheeft sy rouwe,
Schande voor eer, loosheyt voor trouwe.
Voor rijckdom, gheeft sy armoede groot,
Voor’t eeuvvige leven, den eeuvvigē doot.
VVant korte vreuchde, en langhe leet,
Dat is der VVerelt Liefden Kleet.
Al is dat de een bidt, d’ander voor u krijcht woedich,
De derde voor u spreect, de vierd’ u besorcht goedich,
En de vijfd’ presenteert haer Lichaem naect en bloot,
Maer ’tis al ydelheyt, ‘teynd’ is de bitter doot.
Troost in lijden.
Recente reacties