‘Shit! daar heb je dat geluid weer,’ denkt Ruben.
Hij zet de tv wat harder zodat hij de geluiden buiten niet hoort. Hij weet het wel: het is verbeelding, maar toch! Dit voelt anders. Gekras op het raam. Wat ís daar?
Ruben zet de tv nog harder. Hij wil de geluiden niet horen!
‘Triiiiiiiiing!’
‘Triiiiiiiiing!’
Tring Tring. Wat was dat denkt hij geschrokken. Hij zit verstijfd op de bank. Dan pas heeft hij het door. Het is de telefoon!
Zijn hand trilt als hij hem oppakt. ‘Goedenavond… U spreekt met Ruben van der Beuk?’
‘Je zult sterven voor de ochtend komt!’
‘WA… wat!? Hoezo? Maar…’
Tuuut tuuut.
Opgehangen.
Wie belde er? Wie was dat? Ruben denkt na. Een grap? Of… Nee! Het moet een grap zijn, dat kan niet anders. Je gaat toch niet zomaar iemand vermoorden?
Toch checkt Ruben of alle ramen en deuren opslot zitten. Ondertussen stelt hij zichzelf gerust: ‘Ik stel me aan! De kinderen uit men klas hebben veel te veel gepraat over moordenaars en vampiers en nou denk ik dat het echt is. Waarschijnlijk hebben ze afgesproken naar hun meester te bellen en een grap te maken.’
Hij gaat weer achter de tv zitten en kijkt naar ‘Lachen om home video’s’, maar hij kan er niet om lachen.
Zijn telefoon trilt. Een sms! Snel even kijken.
JE ZULT VANAVOND STERVEN!!!
‘Fuck! Dit zouden de kinderen nooit doen!’ zegt hij. ‘Is het dan toch…’
Weer dat geluid. Gekras langs het raam. Geklop op de deur.
Ruben loopt naar de voordeur en opent die langzaam. En…
Vanuit het donker verschijnt ineens een gedaan. Een bleek hoofd, met lange, glinsterende hoektanden. Met een klap smijt Ruben de deur dicht.
Er staat een vampier voor de deur! Maar dat kán niet! Vampiers bestaan niet.
Wéér dat geklop.
Toch doet hij open. De vampier kijkt hem grijnzend aan en lacht. ‘Kijk,kijk als we daar meester Ruben niet hebben!’
Zijn hoofd hangt schuin. Bloed druipt van zijn tanden af naar zijn kin en drupt op de grond. Ruben zegt: ‘Ik heet geen Ruben! Ik ben Mario!’
Hij bibbert van angst. Zijn benen voelen slap, alsof hij elk moment de vloer in kan zakken.
De vampier likt het bloed van zijn tanden en vraagt of hij binnen mag komen. Ruben weet dat als je een vampier binnen laat, dat hij dan altíjd binnen mag komen. Maar hij weet ook dat als hij hem niet binnen laat, dat niet netjes is. Wat moet hij nu doen?
‘Wacht heel even!’ zegt hij dan maar. ‘Ik ben zo terug. Wacht zolang maar in de gang.’
Ruben loopt snel de woonkamer in, maar dan snapt hij het ineens. ‘Fuck! Ik heb hem toch binnengelaten!’
Hij rent naar boven en maakt z’n vrouw wakker en zegt: ‘Ik ga weg en terwijl ik weg ben ga jij naar een ander land, hier ver vandaan.’
Ze staart hem slaperig aan. ‘Maar…’
Ruben onderbreekt haar: ‘Nu niet! Doe wat ik zeg!’
Ruben rent weernaar beneden, terug naar de gang. Dan ziet hij dat de vampier verdwenen is. De voordeur is wagenwijd open. Zijn benen worden slap van opluchting. Yes! Denkt hij. Hij is wég!
En opdat moment bijt er iets in zijn nek.
Langzaam doet Ruben z’n ogen open. Zijn nek prikt en zijn hoofd bonkt. Waar is hij? Wat doet hij in een donkere ruimte? ‘Ik heb vast gedroomd’, mompelt Ruben.
‘Je hebt niet gedroomt!’ klinkt een stem.
‘Hé! Wie is dat?’
De oppervampier komt uit een donkere hoek tevoorschijn. Hij grijnst en zegt: ‘Jij bent nu een vampier.’
Ruben antwoorde: ‘Wát ben ik?’
‘Een vampier,’ herhaalt de oppervampier. ‘Je moet je eigen vrouw leegzuigen!’
Ruben schudt zijn hoofd. ‘Mijn vrouw is er niet!’ zegt hij.
‘O, nee?!’
De oppervampier roept iets tegen een andere vampier. Even later komt die terug. Hij sleept de vrouw van Ruben met zich mee. Ruben roept: ‘Wát?! Ik zei dat je weg moest gaan!’
De vrouw geeft geen antwoord. Ze trilt van angst.
Dan zegt de oppervampier: ‘Zuig haar leeg!!’
Ruben wil het niet, maar ineens ziet ze er zo… máls uit.
‘Nee! Zo moet je niet denken, Ruben,’ zegt hij tegen zichzelf. ‘Het is je eigen vrouw.’
Maar ze is zo lekker, zo….
Voor hij weet wat hij doet, springt Ruben naar voren. Hij bijt! Bloed sijpelt langs zijn tanden naar zijn kin. Hij likt het bloed af en hij laat het levenloze lichaam op de grond vallen.